During the first centuries of our era the city of Palmyra, situated in an oasis in the Syrian desert, reached unprecedented prosperity. At the time of the legendary queen Zenobia (268-272) Palmyra's power extended well into Egypt and Mesopotamia. The Romans considered this a threat: in 273 Palmyra was destroyed and Zenobia carried off to Rome as a prisoner of war1.
1. http://arkeolojihaber.net/author/murat/- some photos of nowadays Palmyra
References
- ↑Rijksmuseum van Oudheden, Leiden
Palmyra was een oase op de zijderoute. Toen deze rijke oase, gelegen tussen de Romeinse provincie Syrië en Mesopotamië, omstreeks 30 v.Chr. de aandacht trok van de Romeinen, noemden zij de stad Palmyra (stad van de palmbomen). Lange tijd diende de stad als bufferzone tussen Syrië en de vijandige Parthen. Palmyra werd door Germanicus bij de provincie Syrië ingelijfd. Tegen het einde van de 2e eeuw, onder Septimius Severus, krijgt Palmyra de status van Romeinse kolonie en werd geregeerd door koningen die de naam "Septimius" vóór hun eigen Aramese naam plaatsten.
Van 260 tot 267 bewees de toenmalige koning van Palmyra, Septimius Odaenathus zijn bondgenoot, de Romeinse keizer Gallienus, enorme diensten door onder meer in 260 de Perzen van het Romeins grondgebied te verdrijven en Mesopotamië voor de Romeinen te heroveren. In 266 versloeg Odaenathus koning Shapur I, een van de grootste Romeinse vijanden. Het bondgenootschap sloeg echter om in vijandschap nadat in 267 de koning en zijn zoon werden vergiftigd. De ambitieuze koningin Zenobia, die haar man Odaenathus opvolgde en Gallienus verdacht van de moord op haar man, bestreed de Romeinen tot in Egypte. Zij moest uiteindelijk het onderspit delven en het gevolg was dat het machtige Palmyra werd verwoest.
Onder keizer Diocletianus werd omstreeks 300 een nieuwe stadsmuur gebouwd.
Palmyra werd in 634 veroverd door de moslims, waarna op het grondgebied van de antieke stad een Arabische nederzetting werd gevestigd. Rond 800 verliet het merendeel van de bevolking het gebied. De achterblijvers trokken zich terug binnen de muren van de tempel van Bel.1
Herontdekking
In 1682 kwam de Hagenaar Cornelis de Bruijn aan in de Syrische stad Aleppo. Daar vernam hij dat vier jaar eerder een expeditie van Engelse kooplieden er in was geslaagd om Palmyra te bereiken en terugkeerde met verhalen van 'treffelyke ruïnen en overblyfzelen'. Hij moest zijn nieuwsgierigheid bedwingen, want het bleek nu te gevaarlijk om de zesdaagse reis naar de ruïnestad te ondernemen. De lezers van zijn Reizen [- van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina" (Delft, 1698)] wilde hij zestien jaar later echter een beschrijving van de indrukwekkende ruïnes niet onthouden. Voor zijn publicatie vertaalde De Bruijn daarom het verslag van de tweede Engelse expeditie in 1691. De 'Beschryving van de stad Tadmor of Palmira' is te vinden in hoofdstuk 682.
Zie ook
References
- ↑Wikipedia: Palmyra (Syrië)
- ↑Peter de Bode. Een rondleiding door Palmyra in 1691. Blogs.KB.nl